Aan het werk in de geest van Pier de Boer – Van sociale werkplaats naar sociale coöperatie

Honderd jaar geleden liep de Amsterdamse nazorgambtenaar Pier de Boer de zolen onder zijn schoenen stuk om zijn jongens aan het werk te krijgen. Hij richtte voor hen de eerste sociale werkplaats op. Tegenwoordig doen sociale coöperaties hetzelfde, zij het minder bevoogdend en een stuk moderner.

De in 1884 geboren grondlegger van de hedendaagse sociale werkvoorziening, Pier de Boer, werd in 1921 de eerste nazorgambtenaar van Nederland. De Boer vond dat er een werkplaats moest komen voor mensen die (nog) niet bij een bedrijf konden werken. In 1924 opende de eerste werkplaats in Amsterdam, en in 1931 richtte hij de Stichting AGO op: Arbeidsinstellingen voor Geestelijk Onvolwaardigen.

Nazorgwerkers als De Boer waren in hun pioniersjaren vooral wandelende arbeidsbureaus. Leidend was het doel om de voormalige leerlingen van het buitengewoon onderwijs uit de gestichten te houden. Daarbij moest het idee overwonnen worden dat ‘zwakzinnigen’ alleen maar overlast veroorzaakten of zelfs gevaarlijk waren. De nazorgwerkers waren gedreven boodschappers van het tegendeel: de mensen om wie het gaat, kunnen, met voldoende begeleiding en een positieve bejegening, een nuttige bijdrage leveren.

Hoe populair retro-innovatie ook wordt, het is ondenkbaar dat we de hiervoor gebruikte terminologie weer gaan toepassen. Maar wie iets nauwkeuriger kijkt, ziet dat de effectieve manier van werken van begin vorige eeuw niet enorm anders is dan die van nu. In de Canon sociaal werk lezen we over de werkwijze van De Boer: ‘Contact leggen met leerlingen en hun ouders, hen motiveren, contact leggen met de BLO-scholen, met psychiaters, informatie verzamelen over wat de oud-leerlingen wel of niet kunnen aan de hand van speciaal ontwikkelde formulieren, kennis van de lokale arbeidsmarkt verzamelen en persoonlijke contacten zoeken met werkgevers.’

Inclusieve arbeidsmarkt

Succesvolle arbeidsre-integratie werkt tegenwoordig ongeveer hetzelfde. Brede informatie ver[1]zamelen over werkzoekenden met een ‘rugzakje’, de wensen inventariseren en op basis daarvan zoeken naar passende werkplekken. Of een plek behouden in de sociale werkvoorziening, waar sinds 2015 – in principe – geen nieuwe instroom meer mogelijk is. Vanaf toen gold de Participatiewet, die vooral tot doel heeft om mensen aan regulier werk te helpen

En als dat niet kan, is toeleiden naar beschut werk ook een optie. Vaak wordt dit uitgevoerd door sociaal ontwikkelbedrijven, in veel gemeenten de opvolgers van de voormalige sociale werkplaatsen. Maar het takenpakket en de werkwijze van deze ontwikkelbedrijven verschilt per gemeente. Niet overal werkt men in de geest van Pier de Boer. En dat blijkt ook. ‘De huidige aanpakken om mensen in een kwetsbare positie aan een betaalde baan te helpen, werken onvoldoende en sluiten niet goed aan op de behoeften van deze mensen.’ Dat is de conclusie van twee onderzoeken uit 2023 (Onderzoek infrastructuur sociaal ontwikkelbedrijven door Berenschot en Een brede blik op bijstand van het Sociaal en Cultureel Planbureau). Het resultaat is dat ongeveer een miljoen mensen in Nederland geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt, hoewel er in veel sectoren een schreeuwend tekort is aan medewerkers. De manier waarop de arbeidsintegratie op dit moment wordt uitgevoerd, is volgens deze onderzoeken niet erg effectief.

Er is behoefte aan een meer inclusieve arbeidsmarkt, concluderen beide onderzoeken. Een arbeidsmarkt waarin niet alleen daadwerkelijke arbeidsparticipatie belangrijk is, maar ook de sociaal-maatschappelijke waarde van werk in ruime zin. Werk, welzijn, gezondheid en sociaal functioneren hangen immers sterk met elkaar samen. Wie sociaal-maatschappelijk meedoet, voelt zich meestal beter en is minder vaak aangewezen op zorg en hulpverlening. Waardoor een inclusieve arbeidsmarkt dus ook een effectief preventie-instrument zou zijn.

Beschut werk

Kansis is het sociaal ontwikkelbedrijf van de gemeente Stichtse Vecht. Er werken 173 mensen in loondienstverband op beschutte werkplekken op basis van de (afgeschafte) Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de nieuwe Participatiewet. Sinds een jaar is Yvonne Pot er directeur. ‘Wij zijn de laatste tijd veel meer aan het kijken naar de brede doelgroep van de Participatiewet. We denken na over welke ondersteuning we deze mensen kunnen bieden. We zijn een erkend leer-werk-bedrijf, dus er zijn nu ook stagiaires. We voeren re-integratietrajecten uit voor de gemeente en het UWV, en samen met een organisatie voor sociaal werk bieden we ook dagbesteding. Gemiddeld ondersteunen wij twintig mensen in het activeren en participeren, en waar mogelijk naar betaald werk.

Onze oriëntatie is dus een stuk breder dan voorheen. De term “sociale werkvoorziening” gebruiken we niet meer omdat die een niet meer passend beeld oproept. “Sociaal werk- en ontwikkelbedrijf” dekt de lading beter omdat we naast ontwikkelbedrijf ook werkgever zijn voor mensen die het op de reguliere arbeidsmarkt zelfstandig niet redden.’ De term ‘inclusieve arbeidsmarkt’ staat prominent op de website van brancheorganisatie Cedris. Dit is de richting waarin de arbeidsmarkt zich volgens eerdergenoemde onderzoeken zou moeten ontwikkelen. Yvonne Pot: ‘Er zijn mensen die wel willen werken, maar die in onze samenleving nooit de kans krijgen om een betaalde baan te vinden. Het is voor veel werkgevers nu eenmaal ingewikkeld om het werk op hen aangepast te organiseren, met name bij commerciële organisaties. Als we ervoor kiezen om breder te kijken naar de term “participatie”, moeten we ons ook afvragen wat dit oplevert op zaken als veiligheid, zorg en overlast. Dus niet alleen met de economische blik, maar meer richting een maatschappelijke kosten-baten-analyse. Het probleem is dat participatie in brede zin bij potje A op gemeenteniveau geld kost, terwijl de winst vooral valt in de potjes B en C op rijksniveau. Die geldstromen zijn nogal gescheiden, en zo integraal rekenen we nog niet.’

Ondernemers met uitkering

In 2013 werd in Breda De Vrije Uitloop opgericht, de ‘eerste Nederlandse coöperatie voor ondernemers met een uitkering’. Langzamerhand kwamen er meer sociale coöperaties en inmiddels zijn er landelijk 25 actief. Alle coöperaties hebben een eigen manier van werken en ter ondersteuning is er het Landelijk Netwerk Sociaal Coöperatief Ondernemerschap (LANSCO). ‘Sociale coöperaties bieden ruimte aan mensen om hun eigen vaardigheden en kwaliteiten in een soort zelfstandig bedrijfje vorm te geven’, vertellen Jessica de Ruijter en Paul Leistra van LANSCO. ‘Dat bedrijfje functioneert weliswaar onder de vleugels van de coöperatie, maar de leden van sociale coöperaties zijn nadrukkelijk bezig met ondernemen. Soms is dit vrij kleinschalig en blijft het bij “scharrelondernemen”, maar regelmatig starten mensen vanuit sociale coöperaties ook zelfstandige ondernemingen waarmee zij uiteindelijk hun volledige inkomen gaan verdienen. Maar het gaat bij ons altijd over het verkopen van je eigen producten, diensten of vaardigheden. En over samen werken in een coöperatie waarbinnen je ondersteunend bent aan de andere leden en aan het collectief.’

Talenten

Ook sociale coöperaties moeten zoeken naar wat mensen kunnen, naar hun talenten en mogelijkheden. De coöperatie en haar leden bieden daar een warme ondersteuningsstructuur bij, zoals Pier de Boer dat in zijn tijd ook deed. Een mooi voorbeeld uit de praktijk van een van de sociale coöperaties is een man die door zijn fysieke conditie zijn huis niet meer uit kan, maar die wel veel ICT-vaardigheden heeft, wat ook zijn vak was toen hij nog mobieler was. Na een paar huisbezoeken sluit deze man zich bij de coöperatie aan. Hij begint zijn bedrijfje met het bouwen en beheren van websites en webshops voor andere coöperatieleden, met zijn klanten communiceert hij via Zoom of Teams. Deze digitale communicatie betekent ook sociaal contact. Inmiddels verdient hij gemiddeld ruim de helft van zijn uitkering zelf. De coöperatie verzorgt zijn financiële administratie, dat biedt zekerheid. De gemeente ontvangt van de coöperatie maandelijks een inkomstenopgave waarin zijn bedrijfskosten worden verrekend. Het verschil tussen het zelf verdiende inkomen en de bijstandsnorm betaalt de gemeente uit.

Maximaal haalbaar

Dat deze man dit ook zelf voor elkaar had kunnen krijgen, is onwaarschijnlijk. Ten eerste kan hij door zijn fysieke toestand zijn huis niet uit, maar in de loop van de jaren zijn er ook angsten en onzekerheden ontstaan. Hij voelt zich volledig afhankelijk van de gemeente en is als de dood om fouten te maken, waardoor zijn uitkering in gevaar zou kunnen komen. Met de coöperatie als veilige buffer en doordat dit goed gaat, neemt ook zijn vertrouwen langzaam weer toe. Dat hij ooit volledig zelfstandig zijn bedrijf zal runnen en financieel weer helemaal onafhankelijk van de gemeente zal zijn, is mogelijk, maar dit is niet per se het doel van de coöperatie. Zo een substantieel deel van zijn inkomen zelf verdienen en ook sociale contacten hebben, is wat hen betreft voldoende. Stilstand is in deze situaties lang niet altijd achteruitgang, vaak is het gewoon het maximaal haalbare.

LANSCO-woordvoerders De Ruijter en Leistra zien sociale coöperaties niet direct als vervangers van de meer traditionele sociaal werkbedrijven, maar vooral als aanvulling. Ze bieden mensen een vorm van onderlinge ondersteuning waarin zelfvertrouwen kan groeien, precies zoals Pier de Boer dat honderd jaar geleden voorstond. Als gemeenten meer met sociale coöperaties samenwerken en de leden ervan soepel faciliteren om hun inkomen (deels) zelf te verdienen, dan passen sociale coöperaties mooi naast de bestaande arbeidstoeleidingstrajecten en sociaal werkbedrijven. ‘Maar meer samenwerking en uitwisseling is dan wel nodig’, zeggen de woordvoerders. ‘Van de aanvulling die sociale coöperaties bieden op de meer traditionele arbeidstoeleiding naar loondienst, varianten op loon[1]dienst of ondernemerschap wordt nog lang niet maximaal gebruikgemaakt. Integendeel, wij denken dat veel meer mensen in staat zijn om als kleine ondernemer in een coöperatie een substantieel deel van hun inkomen zelf te verdienen. Onderschat vooral niet de sociaal-maatschappelijke meerwaarde van gezamenlijk met de eigen ondernemingen bezig zijn, deze onderlinge steun is essentieel.’ Dat zijn mensen ondernemer zouden kunnen worden, was voor nazorgambtenaar Pier de Boer waarschijnlijk onbestaanbaar; dat is de innovatie van deze tijd. Maar dat ze op waarde geschat moeten worden en dat daar een veilige en warme omgeving bij nodig is, is geen retro-innovatie, maar gewoon van alle tijden. Het moet alleen steeds opnieuw op moderne wijze worden vormgegeven.

Marc Räkers is verbonden aan Eropaf!